poëzie kinder-
boeken
vertalingen
Fragment Een fellere zon

Claudius zit opgesloten in een provisiehok. Het is er koud. Het ruikt er naar specerijen, schuimwijn en zijn eigen pis. Soms zit hij, soms staat hij. Er is te weinig ruimte om onrustig heen en weer te lopen. Met een zucht ontkurkt hij een tweede fles schuimwijn. De eerste heeft hij gedeeltelijk rondgespoten, uit woede. Hij heeft geschreeuwd. Hij heeft gesmeekt. Hij heeft gezegd dat hij moest pissen. Later, toen hij het niet meer hield, heeft hij geprobeerd in de toen al lege schuimwijnfles te plassen. Inmiddels zou hij willen dat hij daar beter in geslaagd was. Hij zet de tweede fles aan zijn mond en leunt achterover, wrijft over zijn wang. Zou iemand hem geslagen hebben? Hij kan er zich niets van herinneren.

De deur schuift open en een bediende verschijnt. Even deinst die terug door de stank, dan herstelt hij zich en vraagt met formele voorkomendheid: ‘Wilt u meekomen, meneer?’ Claudius zet de fles op een plank. Een golfje schuim bruist uit de mond. Vervolgens bedenkt hij zich, pakt de fles bij de hals en gaat achter de bediende aan.

De lage, witte keldergang blijkt al van doeken ontdaan. De mannelijke hegemonie is hersteld. In plaats van bloemen ruikt hij schoonmaakmiddel. Hij gaat achter de bediende de trap op. Ze komen in een smalle, hoge hal met een deur. De bediende klopt. De deur schuift open zonder dat er een antwoord heeft geklonken. Als de man een stap terugzet, begrijp Claudius dat hij alleen naar binnen moet.Even heeft Claudius de indruk dat hij buiten onder de blote hemel staat. Maar de lucht is hier anders. Hij ziet de vage spiegeling op het oppervlak van de koepel. Voor hem verheft een stralende zon zich over de stad. Vreemd. Hij had niet gedacht dat de zon al zo hoog stond.

Een stem springt op tegen het glas: een hoge toon, melodieus als een fluit. ‘Publius Claudius Pulcher!’

Daar in de diepte zit een reusachtige gestalte achter een brede tafel. Claudius’ hoofd klaart op. Komt het door het licht of door de frisse lucht na zijn gevangenschap? Zijn passen voelen lichter. Ja, het lijkt echt te gebeuren: hij gaat Julius Caesar ontmoeten. Nu goed, het moet gezegd: de omstandigheden zijn niet ideaal. Maar wat kunnen overspel en heiligschennis betekenen tussen twee mannen die de geschiedenis voor elkaar heeft bestemd?

‘Gegroet, Caesar!’ Zo is het goed. Geen schaamte of ontzag klinkt door in zijn stem. Pas als hij halverwege de ruimte is, begrijpt hij dat die minder groot is dan hij dacht. Ze loopt taps toe, natuurlijk, net als de hele residentie. Caesar, tot menselijke proporties teruggebracht, zit te schrijven aan een breed tafelblad waarvan Claudius niet kan zien waarop het steunt. Hij schrijft met twee handen tegelijk, de ene op een vel papier, de andere in een schrift. Hij kijkt op terwijl zijn handen verdergaan. Tegen het zonlicht lijkt zijn huid haast doorschijnend. Hij is mager, op het pezige af. Zijn schedel is gerekt tussen een felle onderkaak en een hoog voorhoofd, dat rechts wordt afgerond met een onversierd zilveren implantaat. Daartussen donkere ogen en een neus als een houw. Een mondhoek trekt omhoog als hij de fles in Claudius’ hand opmerkt. Hij onderscheidt de geur pas als hij voor de werktafel staat. Is dat lavendel, of bergamot? Hij snapt dat het Caesars parfum moet zijn. ‘Mijn oprechte excuses, Claudius, voor de gebeurtenissen van vannacht. Je zult hoop ik begrijpen dat je bezoek moeilijk te beheersen emoties heeft opgeroepen, maar dat kan geen excuus zijn voor je ruwe behandeling. Je bent vrij om te gaan.’

Claudius kijkt niet-begrijpend om zich heen. Hij kan zich niet meer voor de geest halen wat hij verwacht had, maar niet dit. Hij heeft geen idee wat hij zeggen moet.

‘Wat moet daartegenover staan?’ vraagt hij ten slotte.

Caesar schudt zijn hoofd. ‘Ik heb geleerd nooit iets te doen in de hoop op wederdienst. Ik doe wat ik wil. Ik ga ervan uit dat de mensen met wie ik omga dat ook doen.’

‘En Pompeia?’

‘Pompeia is natuurlijk ook vrij om te gaan waar ze wil.’ Caesar knikt Claudius toe ten teken dat het gesprek ten einde is en richt zijn blik weer naar beneden. Met interesse volgt hij de beweging van zijn handen. Zonder nog te groeten loopt Claudius weg.